Gepubliceerd op,15/09/2023

Opinie: Geen plaats in het buitengewoon onderwijs? Geef kinderen een echte plaats in het gewoon onderwijs.

Er moeten niet meer plaatsen komen in het buitengewoon onderwijs, er moeten mindere kinderen naartoe, schrijven zes (ervarings)deskundigen.

Het streven naar inclusief onderwijs is internationaal de norm.

Het kan wel, maar met het huidig beleid lukt het niet.

Er is geen plaats voor 468 kinderen in het buitengewoon onderwijs (DS 1 september). Het gaat dan vooral om kinderen met een autismespectrumstoornis en/of een verstandelijke beperking (kandidaten voor type 2 onderwijs). Het antwoord daarop lijkt vanzelfsprekend: meer plaatsen creëren in het buitengewoon onderwijs. Maar dat is het niet.

Meer plaatsen betekent meer bussen en meer kinderen die apart opgroeien van hun leeftijdsgenoten. Het werkelijke probleem is dat het in Vlaanderen (en ook in het Franstalig onderwijs in België) nog altijd ontbreekt aan een echt inclusief onderwijsbeleid. Ondanks het leersteundecreet, 44 leersteuncentra en meer dan 3.600 ondersteuners, blijft het aantal verwijzingen naar het buitengewoon onderwijs toenemen.

Niets om trots op te zijn

Terwijl alle Europese landen segregatie in het onderwijs afbouwen onder impuls van internationale verdragen, is België het enige land waar het buitengewoon onderwijs blijft groeien. Daar moeten we niet trots op zijn. Het streven naar inclusief onderwijs is internationaal de norm. Het is een recht, en de staten hebben de plicht om de uitoefening van dat recht mogelijk te maken. Inclusief onderwijs moet de eerste optie zijn, geen luxe voor enkelingen. Geen ontkomen aan.

Toch blijven we hardnekkig weerstand bieden. In de eerste plaats hebben we een buitengewone verwijsgewoonte. Wie niet aan de norm voldoet, gaat eruit. Zo zitten er in ons buitengewoon onderwijs te veel leerlingen uit een sociaaleconomisch zwakker milieu, vaak met een migratieachtergrond. Dat heeft onder andere te maken met hoe leermogelijkheden beoordeeld worden met gestandaardiseerde tests, waarbij mensen met een andere taalsituatie en sociale achtergrond in het nadeel zijn.

Een tweede probleem is dat ons onderwijs te weinig echt differentieert in functie van de behoeften van het kind. Het is toch nog te veel ‘iedereen hetzelfde menu’. ‘We nivelleren te veel’, zei onderwijsexpert Dirk van Damme in deze krant (DS 31 augustus). Zijn voorstel van ‘eerlijke kansen’ en ‘inclusieve excellentie’ is trouwens niet incompatibel met inclusief onderwijs.

In de derde plaats is er niet genoeg ondersteuning, voor de tragere noch voor de snellere leerders. Dat alles leidt tot veel uitval. Dat vertellen ook de Pisatoetsen.

Het gewone onderwijs kan niet de nodige ondersteuning bieden, zegt Ilse De Volder, voorzitter van het Lokaal Overlegplatform Antwerpen (LOP), in deze krant (DS 1 september). Dat is maar gedeeltelijk waar: het kan wel, maar met het huidige beleid lukt het niet. Het Leersteundecreet is nog maar net van kracht en we weten al dat het niet genoeg is. Hoe kan het dan wel?

Veel goede wil

De jongste dertig jaar hebben we via Europese projecten gezien dat en hoe inclusief onderwijs wel degelijk kan. In Noorwegen, Italië en Portugal, bijvoorbeeld, zitten er bijna geen kinderen in het buitengewoon onderwijs. In Portugal lukt dat met minder middelen wel, omdat inclusie er een beleidsoverstijgend principe is.

In de genoemde landen gingen alle middelen van het buitengewoon onderwijs naar de gewone scholen. Maar dat is niet alles. Er zijn ook de methodes en strategieën die inclusief onderwijs waarmaken, bijvoorbeeld co-teaching voor grotere groepen, met twee leerkrachten in de klas. In een Poolse regio had elke klas één of twee kinderen met een ernstige beperking, maar ook een leerkracht en een begeleider in de klas.

De meeste landen werken met ‘klasassistenten’. Dat zijn geen leerkrachten, maar ze bieden een extra paar handen in de klas, die zijn er bij ons nog niet. Inclusief onderwijs vraagt ook dat je op een slimme manier kinderen groepeert, niet permanent in dezelfde groep, maar tijdelijk. We hebben ook gezien dat inclusief onderwijs goed mogelijk is, zelfs met kinderen met ernstige meervoudige beperkingen. Maar dan moet je permanent hulp in de klas hebben en moet je zorgvuldig plannen hoe activiteiten kunnen worden aangepast.

O ja, in alle Europese landen duurt een lerarenopleiding minstens vier jaar. Er is veel goede wil. Scholen willen wel inzetten op inclusie, als ze er de mogelijkheden toe krijgen.

 

Jo Lebeer (emeritus hoofddocent handicapstudies UAntwerpen), Beno Schraepen (lector AP hogeschool en schrijver van Exclusies), Ann Neetens (gepensioneerde onderwijsbegeleider, opnieuw zorgleerkracht geworden), Dany de Vooght (gepensioneerde ergotherapeute die in MPI verbonden aan buitengewoon onderwijs heeft gewerkt), Nancy Lievyns (zelfstandig leerlingbegeleider en ervaringsdeskundige), Evy Beniest (onderwijsbegeleider). De auteurs zijn medeoprichters van vzw Spill (Sleutels tot Participatie en inclusie in Leven en Leren).