Gepubliceerd op,15/01/2025

Evolutie naar 'scholen van iedereen'! Krachtlijn 3: gepaste, voldoende en nabije ondersteuning voorzien in elke school.

In de vorige nieuwsbrieven gingen we in op een inclusieve schoolcultuur en -organisatie en op waarom het zo belangrijk is dat elke school gewoon en buitengewoon onderwijs evolueert naar een school voor iedereen. Gepaste en voldoende ondersteuning in de school, zo dicht mogelijk bij de klasvloer is dan een noodzakelijke voorwaarde.

Arne en vriendje

De fragmentatie van ondersteuning rond en buiten de school zorgt voor versnippering van middelen, inefficiëntie en onrechtvaardigheid

Waarom is dat zo belangrijk?

Ondersteuning is een noodzakelijke sleutel voor inclusief onderwijs. In het onderwijs vandaag wordt ondersteuning voor leerlingen met specifieke, complexe en/of intensieve ondersteunings- of zorgnoden georganiseerd via volgende wegen:

  • Er is een 2-sporensysteem met het gewoon onderwijs (GeO) en het buitengewoon onderwijs (BuO)
  • Om tegemoet te komen aan de stijging van het aantal leerlingen in het BuO werd met het M-decreet en decreet Leersteun het zorgcontinuüm en het recht op ondersteuning in het GeO geïnstalleerd. ‘Zorg’ en ondersteuning worden gediversifieerd in
    • zorg met de middelen van de school (basiszorg, verhoogde zorg, zorguren, leerlingbegeleiding, GOK of SES-uren, ...)
    • externe ondersteuning (uitbreiding van zorg, leersteun, onderwijsondersteuning, ...)
  • Er is leerlingbegeleiding door het CLB

 

Alle inspanningen van vele leerkrachten en ondersteuners ten spijt, het gescheiden onderwijssysteem (zowel GeO als BuO) en de ondersteuning staan onder druk: 

  • Het BuO blijft stijgen,
  • Leersteun voor kinderen met dezelfde ondersteuningsbehoeften is heel verschillend want afhankelijk van school, leerkracht en leersteuncentrum
  • Leersteun genereert minder middelen voor leerlingen met dezelfde ondersteuningsbehoeften dan het BuO
  • Leerondersteuners verliezen veel tijd door onderweg te zijn naar verschillende scholen
  • Door een ontoereikende basis- en verhoogde zorg verdrinkt het CLB in verslagen en komen ze niet meer tot hun kerntaken noodzakelijk om de school te versterken,
  • Ondanks leersteun en zorgcontinuüm blijft het BuO stijgen
  • Weinig scholen evolueren naar een meer inclusieve school die de uitdagingen van vandaag het hoofd kan bieden.

 

Er is vandaag ook weinig expertisedeling. Expertise uit het BuO en leersteuncentra is vandaag maar beperkt beschikbaar voor specifieke (groepen) leerlingen. Ook andere leerlingen uit het gewoon onderwijs hebben baat bij deze expertise. In de gewone scholen is er nu geen paramedische ondersteuning beschikbaar terwijl de noden daar soms ook wel hoog zijn. Alles komt dan bij de thuiscontext terecht en we weten wie dan minder goed af is.

Vandaag krijgen bijna 10.000 leerlingen ondersteuning via leersteuncentra of buitengewoon onderwijs. In het BuO komen meer dan de helft van de leerlingen terecht door taalachterstand en kansarmoede. Het aantal thuiszitters neemt toe. Het recht op redelijke aanpassingen, ondersteuning en onderwijs wordt dagelijks met de voeten getreden. Ondanks alles is er vandaag geen garantie op gepaste, voldoende en nabije ondersteuning in de school. We blijven hangen in een systeem van gewoon onderwijs, dat niet gemaakt is voor leerlingen met ondersteuningsbehoeften en het ontvangen of organiseren van leersteun. Dringend tijd dus om het fundament van het gescheiden onderwijssysteem te herdenken.

 

Gepaste en nabije ondersteuning 

De fragmentatie van ondersteuning rond en buiten de school zorgt voor versnippering van middelen, inefficiëntie en onrechtvaardigheid. Welke voorwaarden moet een onderwijssysteem creëren om efficiënte ondersteuning te garanderen? Hoe zou het er dan kunnen uitzien wanneer we het anders organiseren in functie van de uitdagingen van vandaag?

Door de herschikking van middelen en personeel uit leersteuncentra en scholen buitengewoon onderwijs kunnen we ondersteuning en expertise zo dicht mogelijk bij de school organiseren. Het adviesrapport introduceert daartoe volgend model:

 

  • Het multidisciplinair team (MDT) 

Het MDT wordt indien mogelijk in de school en anders op niveau van de scholengroep/-gemeenschap georganiseerd. Zij bieden ondersteuning nabij, tot op de klasvloer, team, leerkracht en leerlinggericht. Zij werken samen met CLB volgens HGW/HGD. MDT’s vertrekken vanuit een expertisemodel niet gebaseerd op types of medische diagnoses, maar vanuit expertise over functioneren m.a.w. hoe bepaalde aandoeningen of beperkingen het functioneren belemmeren en gebaseerd op een handelingsgerichte meer dynamische diagnostiek.

De expertise die nodig is, is de expertise m.b.t. hoe kinderen leren, hoe ze samen leren, hoe kan geparticipeerd worden aan leeractiveiten, wat de zone van de naaste ontwikkeling is, welke hulpmiddelen nodig zijn, hoe zicht te krijgen op het leerproces ... deze expertise is vandaag ook al voor handen. Het is zaak deze expertise in te zetten in een inclusieve leeromgeving en dan hierrond verder expertise te ontwikkelen.

 

  • Regionale expertisecentra 

Regionale expertisecentra zijn autonoom en voorzien in heel specifieke expertise en hulpmiddelen. Bv. rond visuele, auditieve of complexe ondersteuningsnoden. Bij voorkeur zijn ze georganiseerd in samenwerking met welzijn. Zij hebben een 2de-lijnsfunctie en komen in actie op vraag van, en ter ondersteuning van de MDT’s. 

Leerlingen in crisis kunnen tijdelijk opvangen worden met als doel zo snel mogelijk terug te keren, het is niet de bedoeling dat zij structureel gesegregeerd onderwijs organiseren. Deze centra werken indien nodig tijdelijk intensief met leerlingen i.f.v. een betere beeldvorming en zicht op wat nodig is om in de school te kunnen blijven. Zo’n centrum kan bv. deel zijn van een BuO-school die is omgevormd naar een school voor iedereen. De regionale expertisecentra ontwikkelen hun expertise zoals elk expertisecentrum dat vandaag doet (bv. Leerpunt, Zitstil, Exentra, Licht en Liefde, Multiplus, ...).

 

  • Het CLB 

Omdat het CLB zich niet de helft van de tijd moet bezighouden met de slagboomdiagnostiek zoals dat vandaag is, kunnen ze terugvallen op hun kerntaken: 

  • Signaalfunctie van problemen in het beleid van leerlingenbegeleiding of schoolpopulatie
  • Consultatieve leerlingenbegeleiding
  • Onthaal en vraagverheldering
  • Handelingsgerichte diagnostiek
  • Handelingsgerichte diagnostiek
  • Begeleiding
  • Draaischijffunctie naar schoolextern aanbod

CLB blijft een belangrijke partner van school, ouders en leerlingen. en zullen zich opnieuw kunnen positioneren tav school, MDT en ouders

 

  • Het assessmentcentrum

Ouders van kinderen met complexe en of intensieve ondersteuningsnoden (ongeveer 1% van de leerlingen) moeten met hun kind bij heel wat instanties verschillende assessments ondergaan willen zij de in aanmerking komen voor hulpmiddelen, zorgbudget, ondersteuning of assistentie. Bovendien ontstaat zo een weinig geïntegreerd beeld over de noden van het kind. Soms zijn dezelfde hulpmiddelen en ondersteuning nodig ongeacht de context (thuis, op school, in de vrije tijd, ...), soms is dit verschillend.

De commissie stelt daarom een beleidsdomein-overschrijdend assessmentcentrum (welzijn, onderwijs, ...) voor om te bepalen welke ondersteuningsnoden er nodig zijn voor deze kinderen op vlak van gezin, vrije tijd, school, mobiliteit en hulpmiddelen. Volgens bv. het ICF- kader[i] kan men dan komen tot 1 geïntegreerd plan (1 plan 1 gezin, ...) met aanbevelingen voor alle levensdomeinen en dus ook onderwijs.

 

Voor de duidelijkheid:

De ontwikkeling van één inclusief onderwijssysteem en gepaste ondersteuning is gebaseerd op de huidige cijfers GeO en BuO, aantal verslagen en de internationale studies:

  • Voor 90 tot 95% van de leerlingen is goed onderwijs (basiszorg, verhoogde zorg) de beste ondersteuning
  • Voor 5 tot 10% van de leerlingen is extra ondersteuning nodig vanuit MDT of een regionaal expertisecentrum
  • Voor 1% (ongeveer 10.000-13.000) van de leerlingen is er omwille van intensieve en complexe ondersteuningsnoden, een combinatie van zorg, welzijn, ondersteuning nodig, voltijds/deeltijds, zoveel mogelijk samen in de school voor iedereen maar indien nodig in een aparte klas 

 

Concreet[ii]

R. zit in het derde leerjaar. Hij heeft een hersenletsel (cerebrale parese). Dat uit zich in een spraakstoornis waardoor hij een beperkte woordenschat heeft en motorische problemen ervaart. Automatisatie en concentratie behouden zijn niet altijd gemakkelijk, praten doet R met gebaren en spraaksoftware. 

Het assessmentcentrum stelde diverse ondersteuningsnoden vast voor verschillende levensdomeinen die samengevat worden in het R’s ICF-plan. Specifiek voor onderwijs houdt dit in dat er nood is aan een gespecialiseerde ondersteuning voor de motorische en communicatieve ontwikkeling. Hiervoor werden er al verschillende acties ondernomen. In de kleuterschool bracht de logopediste van het multidisciplinair team SMOG (spreken met ondersteuning van gebaren) aan bij R. en de klasleerkracht. Ook andere kleuters die niet zo taalvaardig waren, bleken baat te hebben bij het gebruik van de ondersteunende gebaren. In aanloop naar de lagere school werd gezocht naar de juiste spraaktechnologie. Hiervoor schakelde de school en het MDT het regionaal expertisecentrum in. Zij zorgden ervoor dat het gebruiken van de spraaktechnologie niet alleen aan R., maar ook aan het hele schoolteam werd aangeleerd. Ook de logopediste van het MDT verdiepte zich hier verder in zodat zij het schoolteam en de ouders er verder in kan bijstaan. Om zijn motorische ontwikkeling te stimuleren bekeek de ergotherapeut van het MDT welk materiaal R. kan hanteren. Dit leidde tot de aankoop van een aangepaste schaar en tafel. 

In overleg met de ouders van R. en met de medewerking het MDT, stelde het schoolteam een handelingsgericht plan op. Vanaf het eerste leerjaar werd de leesmethode ‘Leespraat’ geïntroduceerd door de logopediste. Al snel merkten de leerkrachten op dat R. geen problemen heeft met het behalen van de onderwijsdoelen. De klasleerkracht stelde wel vast dat hij meer tijd nodig heeft om taken af te werken. Daarom krijgt hij minder oefeningen of meer praktische hulp van de klas-assistent, die bij bepaalde lessen een groepje leerlingen komt ondersteunen. Tijdens het wekelijks overleg met collega’s van het MDT, wordt besproken wat de leerkracht juist wil bereiken en welke aanpassingen hierbij nodig zijn. Dankzij de aanpassingen (spraaktechnologie, een eigen leesmethode, aangepast materiaal en convergente differentiatie) kan R. het gemeenschappelijk curriculum blijven volgen. Medeleerlingen helpen hem bij praktische zaken zoals het opstarten van zijn computer of iets in zijn agenda schrijven. Soms zijn er nog dispensaties nodig omdat R. communiceert op een alternatieve manier. De leerlingen van de klas en R. hebben intussen een eigen taal ontwikkeld. Hij is one of the guys en heeft gevoel voor humor, wat geapprecieerd wordt. In de vakanties gaat R. samen met klasgenootjes op kamp. Hun ervaringsdeskundigheid zorgt ervoor dat de andere kinderen op kamp ook gemakkelijker contact maken met R. 


 

[i] https://www.whofic.nl/familie-van-internationale-classificaties/referentie-classificaties/icf

[ii] Uit het rapport ‘Evolueren naar scholen voor iedereen’ p 42